Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], HEERE! waarom [65]doet Gij ons van Uw wegen dwalen, [waarom] [66]verstokt Gij ons hart, [67]dat wij U niet vrezen? [68]Keer weder [69]om Uwer knechten wil, [70]de stammen [71]Uws erfdeels. 65. De gelovigen spreken hier van de meeste menigte van het volk. Van God wordt gezegd dat Hij de mensen doet dwalen en dat Hij hunne harten verhardt, niet dat Hij enige dwaling instort, maar de mensen rechtvaardiglijk in hun verkeerden zin en aan den dwaalgeest overgeeft, die hun hart vet en hard maakt; Joh.12:39,40; Rom.11:8; 2 Thess.2:11; maar de mensen verharden hunne harten en dwalen af door de zonde te begaan; Ps.95:8,10. 66. Of, verhardt. Het Hebreeuwse woord vindt men alleen hier en Job 39:19. 67. Hebreeuws, van uwe vrees. 68. Dat is, doe ons wederom goed. 69. Dat is, onzenthalve, die Gij tot uwe knechten hebt verkoren. Of, die uwe knechten zijn, ten aanzien van het verbond, dat Gij met Abraham, Izak en Jakob gemaakt hebt, hun belovende dat Gij de God huns zaad zoudt wezen. 70. Te weten de twaalf stammen, in welken het volk Gods afgedeeld was. 71. Dat is, die Gij tot uwe erve hebt aangenomen en bezit, gelijk Deut.32:9.